18
Sally Henry zag inspecteur Perez weggaan. Ze kwam zelf net een lokaal uit en wilde op weg gaan naar de bushalte toen ze hem zag staan, vlak bij de hoofdingang. Hij zag eruit alsof hij diep in gedachten was. Eerder die dag had ze een aantal zesdejaars voor de deur van het kantoor van de rector zien staan om met hem te praten. Ze had hem willen vragen of het zin had gehad om de hele dag in dat kantoor te zitten en de verhalen over Catherine aan te horen. Maar ze durfde niet, en bovendien was het onwaarschijnlijk dat hij haar iets zou vertellen. Uiteindelijk moest hij beseft hebben dat hij daar in de weg stond, dat hij de doorgang blokkeerde voor de stroom leerlingen die naar huis wilde gaan, en liep hij door. Hij had een gewatteerd jack over zijn pak aan en de meeste leerlingen schenen hem niet te herkennen. Sally vroeg zich af of ze hem achterna moest lopen naar zijn auto. Misschien zou hij haar dan iets vertellen, als er niemand in de buurt was om mee te luisteren. Ze was tenslotte Catherines vriendin geweest. Ze had het recht om te weten of ze iets hadden ontdekt.
Haar mobiele telefoon begon te piepen en zoals gewoonlijk duurde het even voordat ze die uit haar tas had opgediept, waardoor ze niet zag welke kant Perez op was gelopen. Ze vergat op de display te kijken voordat ze het toestel naar haar oor bracht en het was een verrassing – een heel aangename verrassing – toen ze Roberts stem hoorde. Ze had hem sinds Nieuwjaar maar één keer gezien, een vluchtige ontmoeting op een middag, toen ze zogenaamd in de stad aan het winkelen was. Daarna had ze al haar moed verzameld en hem gebeld om te vragen of ze iets konden afspreken. Ze was er niet zeker van geweest of hij meteen had geweten wie hij aan de lijn had. ‘Met Sally,’ had ze gezegd. ‘Sally van nieuwjaarsmorgen, weet je nog?’ Hij was op dat moment in de pub geweest, wat misschien verklaarde waarom hij niet al te helder klonk. Daarna had ze hem een paar keer een sms’je gestuurd, maar nooit antwoord gekregen. Dat hoefde niets te betekenen te hebben. Als hij met zijn boot was uitgevaren, was er misschien geen bereik, en er waren op Shetland plekken genoeg waar de ontvangst slecht was. Op de meeste van de kleinere eilanden was er helemaal geen ontvangst.
‘Hallo,’ zei Sally, en ze wist wel beter dan hem te vragen waarom hij haar niet had gebeld. Ze las de vrouwenbladen en wist dat er niets was wat mannen zo ergerde als zeurende, bezitterige vrouwen. Ze deed haar best om haar stem laag en een beetje schor te laten klinken. Ze liep de drukke hal uit, een gang in, waar niemand was, afgezien van een schoonmaker die helemaal achterin met een emmer en een mop de vloer aan het dweilen was. Ze deed haar ogen dicht om zich niet te laten afleiden door de details van het saaie schoolleven en stelde zich Roberts gezicht voor.
‘Wat denk je, kunnen we ergens afspreken?’ Zijn stem klonk luchtig, maar hij wilde haar echt zien. Dat kon ze horen.
‘Wanneer?’
‘Ik ben in de stad,’ zei hij. ‘Over tien minuten?’
‘Ik weet het niet...’ Hoe moest ze in godsnaam aan hem uitleggen dat haar moeder de politie zou bellen als ze niet in de schoolbus zat, dat ze normaliter al paranoïde was en sinds de moord op Catherine helemaal was doorgeslagen? Hoe kon ze dat uitleggen zonder als een zesjarig kind over te komen? ‘Het komt nu niet zo goed uit.’
‘Toe, schatje. Het is belangrijk.’ En toen scheen hij te begrijpen wat het probleem voor haar was, wat voor Sally weer aantoonde hoe gevoelig hij was en dat hij helemaal niet de botte mooiprater was voor wie iedereen hem aanzag. ‘Eén drankje en dan breng ik je naar huis. Dan ben je vroeger thuis dan wanneer je met de bus gaat.’ En daar had hij waarschijnlijk gelijk in, want de bus zigzagde het hele eiland over om overal kinderen af te zetten, en Archie, de chauffeur, was minstens honderd jaar en hij reed soms zo langzaam, dat je sneller thuis zou zijn als je ging lopen.
‘Oké,’ zei ze. ‘Waarom niet? Eén drankje.’
Ze troffen elkaar in de achterbar van een van de hotels in de stad, niet in de bar aan de haven, waar hij meestal kwam. Boven de eetzaal was een begrafenisbijeenkomst. Door de open deuren zag Sally een grote tafel met een wit linnen tafelkleed en borden met sandwiches die opkrulden aan de randen, en oudere, in het zwart geklede mensen. De stemmen waren luid en klonken enigszins wanhopig. Een van de vrouwen huilde.
Robert was er al. Ze was blij verrast. Haar enige bezoeken aan bars waren met Catherine geweest, als ze af en toe eens stiekem naar de stad waren gegaan. Ze zou het lef niet hebben om alleen een bar binnen te gaan. Voordat ze op weg was gegaan, was ze naar de wc gegaan om een beetje poeder aan te brengen op de zijkant van haar neus, waar een opkomend puistje zat, en om wat mascara op te doen. Desondanks was duidelijk te zien dat ze rechtstreeks van school kwam. Ze had haar tas met boeken en schriften bij zich. Ze keek naar binnen. De bar was lang en smal als een gang, met houten lambriseringen, vier niet schoongemaakte tafeltjes en een verscheidenheid aan bij elkaar passende stoelen eromheen. Het rook er naar gefrituurd eten en sigarettenrook. Robert stond op toen hij haar zag.
‘Wat wil je drinken?’
Sally dacht aan haar moeder, die bij het fornuis in pannen stond te roeren. Met haar röntgenogen en speurhondenneus voor alcohol.
‘Cola light.’
Robert knikte en liep zonder haar aan te raken naar de bar. Ze nam aan dat hij dat voor haar deed, om discreet te zijn, maar afgezien van een kleine grijze man die in een stoel bij het vuur zat te slapen was er niemand in de bar. Robert kwam terug met een cola en een whisky voor zichzelf. Toen stak hij zijn hand uit en raakte de hare aan. Ze pakte zijn hand vast en liet haar duim over de gouden haartjes op zijn handrug gaan.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg Robert. Hij maakte een bezorgde indruk. Meestal gedroeg hij zich in bars alsof hij de eigenaar van de zaak was. Dat trok Sally juist zo aan, dat zelfverzekerde. Het straalde ook een beetje op haar af. Het bevrijdde haar van alle venijnige opmerkingen van haar klasgenoten, over het feit dat ze de dochter van een schooljuffrouw was. Wanneer ze met Robert was, voelde zij zich ook alsof ze de eigenaar van de zaak was.
‘Ik voel me raar,’ zei ze. ‘Heb je het gehoord van Catherine Ross?’
‘Ja.’
‘Ze woonde vlak bij me en was mijn beste vriendin. Ze zat op nieuwjaarsmorgen ook in de auto, weet je nog?’
‘Ja, dat herinner ik me,’ zei hij.
‘Kende je haar?’ Sally keek hem aan over haar colaglas. ‘Afgezien van die keer, bedoel ik. Had je haar wel eens ontmoet?’
‘Ik kwam haar wel eens tegen. Je weet wel, op feestjes.’
Sally had erop willen doorgaan om meer details van hem los te krijgen, maar deed dat toch maar niet.
‘Ze hebben haar gevonden op de heuvel, vlak bij de school, in de sneeuw. Er is gisteravond een politieman bij ons thuis geweest om met mij te praten, en vandaag is hij de hele dag op school geweest, om met de andere leerlingen te praten.’
‘Hoe is ze vermoord?’ vroeg Robert. Hij had zijn hand voorzichtig losgemaakt uit de hare en zat nu met zijn glas te spelen, draaide het rond op het tafelblad.
‘Daar wil niemand iets over zeggen. Maar op de radio zeiden ze dat er forensisch onderzoek wordt gedaan en dat de doodsoorzaak als verdacht wordt beschouwd.’
Robert stak een sigaret op en deed zijn ogen half dicht toen hij zijn aansteker aanknipte. Opeens vroeg Sally zich af wat ze daar eigenlijk deed. Dit was zo anders dan haar fantasieën en de romantische boeken waarin ze zich verloor als ze het op school echt moeilijk had. Haar vader had haar een keer meegenomen naar het rotsklif ten noorden van Unst. Het was lente geweest, de meeuwen en andere zeevogels hadden een enorm kabaal gemaakt en ze had de penetrante stank van hun nesten geroken. Toen ze over de rand van het klif keek, ook al stond ze er een eindje vandaan, was ze duizelig geworden en had ze naar adem gehapt. In de diepte zag ze de golven uiteenspatten op de rotsen, maar ze had niet kunnen geloven dat het echt was wat ze zag. Het was geweest alsof ze in het niets keek, alsof ze aan het eind van de wereld stond en nergens meer naartoe kon. Nu ze tegenover Robert Isbister zat, beleefde ze datzelfde gevoel van paniek. Wat wilde ze hier eigenlijk mee bereiken? Dat hij van haar ging houden? Ja, dat wel. Daar had ze tenslotte altijd van gedroomd. Die kleine gebaren van genegenheid: zijn hand in haar nek, die haar haar streelde... Maar wilde ze ook echt door hem bemind worden? Straks misschien, op weg naar huis, achter in zijn busje? En dat ze daarna gewoon naar huis zou wandelen alsof ze uit de bus was gestapt en antwoord zou geven op haar moeders vragen over hoe het op school was geweest. Verwachtte ze dat? Ze voelde zich steeds dieper wegzinken. Letterlijk, alsof de golven over haar hoofd sloegen en ze geen adem meer kreeg.
Ze besefte dat hij haar iets had gevraagd. ‘Sorry, wat zei je?’
‘Iedereen zegt dat Magnus Tait het heeft gedaan. Wat heeft Perez tegen je gezegd?’
‘Niets daarover,’ zei ze. ‘Maar dat zou hij ook niet doen, toch? Hij wilde alleen dingen over Catherine weten.’
‘Wat voor dingen?’
‘Alles. Of ze een vriendje had. Met wie ze omging. Hij probeert erachter te komen waar ze is geweest op de avond voordat ze met de bus terugging naar Ravenswick.’
Robert leunde achterover op zijn stoel. De kleine man bij het vuur snurkte een keer zo hard, dat hij er zelf wakker van schrok. Hij keek hen even wezenloos aan en viel meteen weer in slaap.
‘En hád ze een vriendje?’ vroeg Robert.
‘Niet dat ik weet.’
‘En jij zou het weten, als het zo was?’
‘Daar ben ik niet zo zeker van,’ zei ze. ‘Ik weet niet meer wat ik moet denken.’ Ze wilde dat hij zijn arm om haar heen sloeg, haar tegen zich aan trok en haar troostte, dat hij tegen haar zou zeggen dat het allemaal goed zou komen en dat het heel normaal was dat ze zich van streek voelde. In films zou een held dat doen. Ze wilde tegen hem zeggen dat ze het moeilijk vond om nu hier te zijn. Dat er iemand kon binnenkomen die haar ouders kende. Dat ze niet zo was als de andere jonge meisjes met wie hij had gerommeld. Ze ging ervan uit dat hij zelf had gemerkt dat ze anders was en dat hij haar daarom aardig vond.
‘Heeft ze jou verteld waar ze was op de avond voordat ze is vermoord?’
‘Hoe had ze dat moeten doen? Ik heb haar die dag niet gezien.’
‘Wie heeft het volgens jou gedaan?’ vroeg hij. ‘Ik bedoel, heeft ze tegen jou iets gezegd over gekken die haar achternaliepen?’
‘Nee, niks,’ zei ze. ‘Je kon trouwens niet alles geloven wat ze zei. Ze kon zelf ook raar doen. Ze is een beetje gestoord geworden nadat haar moeder was overleden. Volgens mij leefde ze in een andere wereld.’
‘O.’ Sally had verwacht dat hij haar nog iets zou vragen, maar hij zei alleen maar: ‘Juist’, en staarde naar de slapende man bij het vuur.
‘Hoor eens,’ zei ze, ‘ik moet naar huis. Mijn moeder rekent erop dat ik met de bus kom.’
‘O, oké.’ Hij dronk zijn glas leeg maar maakte geen aanstalten om op te staan.
‘Je hebt gezegd dat je me naar huis zou rijden.’
‘Ja, dat is waar.’ Hij glimlachte naar haar. Het was een beetje rare glimlach, zowel voorkomend als uitdagend, alsof hij het niet echt meende. Toen dacht ze dat deze ontmoeting helemaal niet om haar ging. Dat hij alleen met haar had afgesproken om zo veel mogelijk over Catherines dood te weten te komen. Hij was geen haar beter dan haar klasgenoten.
Zijn busje stond bij de haven geparkeerd. Ze liepen de steil aflopende straat naar de haven af. Hij had zijn arm om haar heen geslagen. Sally keek angstig om zich heen voor het geval ze een bekende van haar moeder zouden tegenkomen, maar het was al bijna helemaal donker en minder koud vanwege de mist, en er was vrijwel niemand op straat. Voordat hij het portier voor haar opendeed kuste hij haar, en toen ze het warme gevoel tussen haar benen en de spanning in haar borsten voelde, wist ze weer waarom ze sinds Nieuwjaar van hem had gedroomd. Maar na dat moment van paniek in de bar vond ze het moeilijker om zich aan hem over te geven. Hij viel helemaal niet op haar. Niet echt in elk geval. Ze was gewoon een van zijn vele veroveringen. Voorzichtig maakte ze zich van hem los.
‘Ik moet naar huis.’
‘O, ja?’ Hij bleef haar even aankijken, vroeg zich af of hij zijn avances moest doorzetten en besloot toen dat ze het niet waard was. De nieuwe, helderziende Sally zag hem de mogelijkheden afwegen en ten slotte de verstandigste beslissing nemen. Het was beter om geen problemen te maken en haar gewoon terug te brengen naar Ravenswick. Ze was zijn type niet eens. Dat was tenminste zoals Sally zijn lichte schouderophalen interpreteerde, en het moedeloze: ‘Goed dan, als je dat per se wilt.’
Vlak voor de afslag naar Ravenswick, bij de oude kerk, reden ze de bus voorbij. Zonder om aanwijzingen te vragen reed Robert het busje langzaam de heuvel bij Hillhead af. Sally zag dat de oude man karton achter zijn raam had geplakt. Misschien had hij last van mensen die naar binnen gluurden.
‘Waar moet ik je afzetten?’ vroeg Robert.
‘Bij Catherines huis. Daar stopt de bus en mijn moeder kan me zien als ik de heuvel af kom lopen.’
Probeerde hij haar uit? Als dat zo was, slaagde hij daarin. ‘Maar ik weet niet waar dat is, is het wel?’
‘Daar.’
Hij stopte naast de auto van Euan Ross. ‘Leuk huis,’ zei hij.
Sally had helemaal geen zin om nu over Catherine of over Euan Ross te praten. Het kon haar niet meer schelen dat haar moeder haar bij Catherines huis zou zien voordat de bus bij de halte was gestopt. Ze deed het portier open. ‘Bedankt voor de lift.’
Hij boog zich opzij om haar te zoenen, maar ze was al half uitgestapt.
‘Wanneer zie ik je weer?’ Deze keer kon ze niet aan zijn stem horen of hij dat echt wilde of niet.
‘We komen elkaar wel weer tegen,’ zei ze. ‘In een gat als dit...’ Ze was trots op zichzelf omdat ze niet te gretig was en omdat het deze keer niet gespeeld was. Ze wist niet meer wat ze wilde. Het leven was ingewikkeld. Voor het eerst sinds Catherines dood had ze zin om te huilen.
Robert zei niets. Hij zette het busje in zijn een en reed weg. Sally rilde en bleef daar staan, omhoogstarend naar het raam van de kamer waar Catherine ooit had geslapen, totdat de bus de heuvel af kwam rijden.